Voorsprong in de duisternis

Voorsprong in de duisternis

Heel langzaam schuifelt hij door de kamer. Eerst de schemerlamp. Hij draait de gloeilamp eruit en legt die op de tafel. Dan de hanglamp boven de eettafel en de elektrische kandelaar op het dressoir: alle gloeilampen gaan eruit. 
Daarna laat hij de rolgordijnen neer en sluit met brede stroken isolatieband zorgvuldig alle de kieren goed af. Als laatste plakt hij de kieren rondom de keukendeur dicht. Er komt geen daglicht meer binnen. 
Nu de deurklink nog. Uit het laatje van het dressoir pakt hij een kleine schroevendraaier, draait het schroefje los en trekt de deurklink eraf. Zorgvuldig bergt hij de schroevendraaier weer op en pakt de hamer en het flesje zwavelzuur van het dressoir. Tevreden gaat hij in zijn grote fauteuil zitten. 
Zodra hij zit, voelt hij de pijn in zijn benen en de vermoeidheid. Achter zijn slapen klopt een dreunende hoofdpijn. De zaalarts heeft hem op het hart gedrukt voldoende rust te nemen. "Dat we u ontslaan, betekent niet dat u alweer helemaal de oude bent”, zei de arts. Hij grijnst. ‘De oude’ wordt hij natuurlijk nooit weer. Zijn ziel is immers al veertig jaar dood. 

Hij was bewusteloos toen ze hem het ziekenhuis binnenrolden. Met loeiende sirene hadden ze hem er naartoe gereden. Dagenlang balanceerde hij op het randje van de dood. Zodra zijn situatie iets stabieler werd, kwamen de politieagenten aan zijn bed met hun vragen. Of hij de overval had zien aankomen. Of hij iets kwijt was. Nee, natuurlijk had hij niets zien aankomen. En ja, zijn portefeuille was weg. 

Vanmorgen is hij weer thuisgekomen. Hij is meteen aan de slag gegaan en zit nu klaar om de heren overvallers te ontvangen. Hij schrikt op als hij een geluid hoort. Hij moet even weggedommeld zijn. Geritsel in de voortuin, gekras tegen de deur. Dan hoort hij dat het een dier is. Een kat. Langzaam ademt hij uit. Minutenlang luistert hij naar de stilte. "Ze komen, dat staat vast”, mompelt hij. "En ik wacht net zolang tot ze er zijn.”

De gesprekken hadden de politie niets opgeleverd. Hij kon geen duidelijk signalement geven van de daders. Ze hadden hem op klaarlichte dag vanuit de struiken besprongen en tegen de grond geduwd. In het park liepen meer ouderen te wandelen en bij het speeltuintje zaten twee vrouwen te kletsen en op hun kinderen te letten. Maar niemand had iets gehoord of gezien. 
Hij wandelde langs de vijver toen ze hem aanvielen. Terwijl een van de twee op zijn rug zat, haalde de ander zijn zakken leeg. Ze praatten met elkaar in korte zinnen. En natuurlijk herkende hij meteen hun stemmen. Zelfs na veertig jaar nog. Hem hadden ze niet herkend. Maar nu ze zijn portefeuille hadden, wisten ze wie hij was. 

Weer hoort hij een geluid. Een klik van het slot van de voordeur en de deur die open gaat en weer dicht. Knarsend gaat de klink van de kamerdeur omlaag. Hij houdt zijn adem in. In de verte slaat de torenklok zes keer. Verder is het oorverdovend stil. Hij beweegt zich niet.
De deur gaat open. "Allemachtig, het is hier pikdonker man”, fluistert een bekende stem. "Die ouwe ligt vast en zeker in bed. Waar is het lichtknopje? Shit, het licht doet het niet.”
Hij hoort de twee mannen stommelen door kamer. Dan slaat de deur met een klap dicht. Hij grijnst. De deurdranger werkt goed en de deurklink heeft hij verwijderd. Er is geen weg terug. Een van de mannen botst tegen de schemerlamp, die met een klap op de grond valt. "Shit, man”, fluistert de ander. "Stil!” Weer het geluid van een lichtknopje, gevolgd door een hartgrondige vloek.

Hij kucht nadrukkelijk. "Zoekt u iemand heren?”, zegt hij. Onhoorbaar staat hij op uit de stoel en sluipt naar de andere kant van de kamer, met de hamer en het flesje zwavelzuur in zijn handen. Hij hoort hoe de mannen naar zijn fauteuil springen. "Fuck!Waar zit die ouwe?”, sist een stem. 
"Dus jullie hebben ontdekt wie ik ben”, vervolgt hij. "En nu zijn jullie bang dat ik jullie erbij lap. De heren zijn bang voor de politie. Geen zorgen, dit handel ik zelf af.” Bars vervolgt hij: "Ga zitten! Allebei! In de stoel.” Meteen stapt hij geruisloos opzij. Een van de mannen neemt een stap in zijn richting en mist hem op een haar. Met de hamer geeft hij de man een klap tegen zijn rug.
"En nu zitten!”, zegt hij langzaam. Zachtjes doet hij een stap achterwaarts. De man gaat kreunend naast de ander in de grote fauteuil zitten. Minutenlang zwijgen ze alle drie.

Opeens is hij veertig jaar terug in de tijd. Hij loopt weer in het park. "Simone!”, roept hij. "Simone!” Steeds maar weer. Ze had allang terug moeten zijn. Ongerust is hij op zoek naar zijn dochter. "Simone!” Hij registreert een beweging vanuit zijn ooghoek. Een seconde later ziet hij haar liggen, op haar zij in een rozenperkje. Op hetzelfde moment grijpen twee paar handen hem vast en sleuren twee mannen hem de struiken in. Dan klinken er stemmen vanaf het voetpad. Ze laten hem vallen. In een reflex grijpt hij een broekspijp van een van de twee stevig vast. "Laat me los, eikel!’, gromt die. Hij houdt vast. Even later voelt hij hoe de scherpe rand van een gebroken bierflesje hard zijn oogkas binnendringt. "Rennen!”, roept de man. De broekspijp is het allerlaatste wat hij ooit heeft gezien.

"Wat wil je van ons?” Een stem vanuit de fauteuil haalt hem terug naar het heden. "Hetzelfde wat jullie mij en mijn dochter hebben afgenomen”, antwoordt hij rustig. "Om te beginnen jullie gezichtsvermogen.” Langzaam schroeft hij de dop van het flesje. "Zwavelzuur is daarvoor net zo effectief als een gebroken bierflesje.” Weer springt een van de mannen naar zijn keel. Maar hij heeft alweer een stap opzij gezet en de man valt tegen de muur. "Wees niet bang. Jullie zullen geen veertig jaar blind blijven, zoals ik”, vervolgt hij. "Ik neem ook jullie leven, zoals jullie dat van Simone namen.”     

STEM, TaalPodium Emmen

Gonneke Bonting| gonneke@gonnekebonting.nl |0651462002