1672

Operatie Mol
De tocht van Münster naar Groningen

2014

"Pap?”
"Hmmm?”
"Vertel je nog eens van achteroveroudoom Berend?” Vader keek op van zijn krant. Even leek hij te overwegen wat voorrang had: het laatste nieuws of achteroveroudoom Berend. Donderende en schreeuwende geluiden drongen vaag de ruimte binnen. Er was kermis. Elke jaar opnieuw op deze dag drong het geluid van allerlei kermisattracties zich op in hun kleine woninkje.
Geïrriteerd vouwde hij de krant dicht, nam de bril van zijn neus en poetste die schoon. Ach, het vertellen van dit verhaal was een traditie. Die kon je niet zomaar breken. Hij vermande zich. Een voor een keek hij zijn vier kinderen aan. Vier vragende blikken. "Oké”, zei hij eindelijk plechtig. "Het is de dag waarop het verteld moet worden. Achtentwintig augustus.” De kleintjes schoven iets dichter naar de tafel en leunden met hun ellebogen op het roodgeruite zwilkje. Moeder zette de volle theepot op tafel en scharrelde in de kast, op zoek naar kopjes.
Vader stak van wal. "Achteroveroudoom Berend had een groot ego”, zei hij. "Hij vond zichzelf erg belangrijk en was geweldig trots op alles wat hij presteerde. Eigenwaarde, daar is natuurlijk niks mis mee. Maar Berend voelde zich ver verheven boven het gewone volk. Hij leed aan grootheidswaanzin. ‘Nederland is te klein voor me’, zei hij vaak. ‘Ik ga naar het buitenland. Hier woont alleen maar dom gepeupel.’ Nou was het in die tijd niet zo gemakkelijk om naar een ander land te gaan. Niemand zat te springen om meer monden om te voeden. Maar Berend pakte het slim aan. Hij bekeerde zich tot het katholieke geloof en binnen de kortste keren was hij bisschop en werd uitgezonden naar Münster. Daar voelde hij zich al heel snel thuis in het wereldje van vechtersbazen en legervolk.”
Moeder schonk de kopjes vol en schoof het blik met koekjes rond. De kinderen slurpten van hun thee en sopten de koekjes erin, net zo lang tot ze als kleffe vlokken naar de boden dwarrelden. Vader keek over zijn bril, die besloeg van de dampende thee, en ging verder: "Zijn vrienden hadden allemaal hoge banen in het leger en het duurde niet lang of Berend had een doel. Hij wilde zijn geboortestad veroveren. Op een avond in de kroeg besprak hij het plan met zijn vrienden. Die waren gek op oorlogje voeren. Ze tekenden een loopgravenplan, vol ondergrondse gangen.”
Vader stond op en liep naar de buffetkast. Uit een la haalde hij een plattegrond van de stad en vouwde die uit op de tafel. "Kijk”, zei hij. "Dit is Groningen nu. Hier wonen we.” Met zijn wijsvinger prikte hij op de Grote Markt. De kinderen keken doodstil toe. Elk jaar weer waren ze onder de indruk van vader die zo slecht zag en toch precies het plekje vlak naast de Martinitoren aanwees. "En deze wijken bestonden allemaal nog niet. Toen was de stad een stuk mooier dan nu.” Gniffeldend veegde hij met een nonchalant gebaar over Lewenborg, Beijum, Vinkhuizen en alle andere buitenwijken heen.
Moeder zond hem een waarschuwende blik. Al haar familieleden woonden in Beijum en Meerstad en ook de broers van vader woonden buiten het centrum. Dat zij nog wel vlak onder de Martinitoren woonden, was haar een doorn in het oog en leek voor hem wel een levensdoel. Het was het enige punt waarover ze regelmatig ruzie maakten. "We moeten verhuizen”, zei moeder vaak. "Voor de kinderen is de binnenstad veel te gevaarlijk. Al die keien en dat asfalt.” Vader lachte haar dan uit. "Dan gaan ze ook niet zo vaak naar buiten”, zei hij. "En hier binnen is ’t veel veiliger.” Moeder wist inmiddels wel dat haar man net zo eigenwijs was als zijn achteroveroudoom Berend. Maar zoals elk jaar luisterde ze ook nu weer gedwee naar het oude strijdverhaal, terwijl de kermisgeluiden van bovenaf binnensijpelden. Vader vertelde verder…

1672

"Goed nieuws?” Hänzel keek Sjöbel vragend aan. Die keek op van de brief uit Münster die hij aan het lezen was. Om hen heen klonk het geroezemoes van de andere militairen. "Ze zegt dat het kind komt”, antwoordde Sjöbel. "Toen ze deze brief schreef, waren de weeën net begonnen.” Hij zweeg even. "Misschien is het kind er wel al”, zei hij toen en slikte de brok in zijn keel weg. "Of zijn het er meer dan een. Misschien ben ik vader.” Hänzel richtte zich een beetje op om Sjöbel een bemoedigend klopje te geven. Op dat moment vulde de gang zich met een oorverdovende sirene.
"Alarm!”, riep Janus, die gebukt het hol kwam binnenrennen. "Snel, ze blazen de gangen op. De frontlinie roept om versterking. Rennen, deze kant op.” Hänzel, Sjöbel en de andere soldaten renden achter hun meerdere aan. Uit de andere gangen kwamen steeds meer soldaten rennen. Brokstukken en modderkluiten vlogen ze om de oren.
Als een grote logge massa bewoog het zwarte leger zich in de richting van de stad. Naarmate ze dichterbij kwamen, was er vaker alarm, zoals nu. De aarde dreunde. Hänzel en Sjöbel, al bevriend sinds ze samen naar de kleuterschool gingen, streden zij aan zij. "Soldaat Hänzel en soldaat Sjöbel’, jullie naar links”, riep Janus terwijl hij zelf met een groepje rechtdoor stormde. Sjöbel dook het smalle gangetje in en stortte zich met alle kracht die hij in zich had op de donkere massa die hem tegemoet kwam. Hänzel liep vlak achter hem. Ze zagen geen hand voor ogen. Toen dreunde de aarde. Sjöbel voelde een vlijmende pijn in zijn mild. Hij voelde nog net hoe Hänzel hem terugtrok de gang in.
"Waar ben ik?” Sjöbel opende zijn ogen, maar zag niks. "Militair hospitaal Groningen”, antwoordde een vrouwenstem. "Waar is Hänzel?” Geen antwoord. Weer voelde hij die stekende pijn en even later gleed hij weg in een diepe, donkere bewusteloosheid.
"Hee makker, hoe gaat ie?” De stem van Hänzel wekte hem. "Ze hadden je bijna te pakken man. Scherven in je mild. Beroerder kun je het niet hebben. Alleen je kop eraf, da’s erger. Maar volgens de zuster komt het goed hoor.” Sjöbel wreef voorzichtig over zijn buik en voelde hoe hij was dichtgenaaid. Hij onderdrukte een rilling. "En je bent vader, jongen!”, vervolgde Hänzel "Drie kleintjes. Ze maken het goed en Grethel ook, heb ik begrepen.” Voor het eerst voelde Sjöbel iets van opluchting. "Hoe staat het met de oorlog?”, vroeg hij. Hij wilde naar huis. "Groningen is één grote molshoop. Overal gangen en loopgraven”, antwoordde Hänzel. "Berend weet van geen ophouden.”
Hoe lang was hij nu al van huis? Sjöbel wist het niet meer. Op den duur raakte je alle tijdsbesef kwijt. Münster leek zo ver weg. Hij dacht aan zijn geboortestad, in Noordrijn-Westfalen, niet ver van Münster. Het was er vredig, ondanks dat de wereld in brand leek te staan. De vader van Sjöbel was opticien, een respectabel beroep. Hij had een goed lopende zaak midden in het centrum. Sjöbel wist niet beter of hij zou zijn leven brillen verkopend slijten, net als zijn vader. Samen met Hänzel, die ook in de zaak werkte. Totdat die maffe bisschop besloot om naar Nederland te marcheren. En dat niet alleen. Hij wilde dat alle mannen van Sjöbels leeftijd dienst namen in het leger.
Verschillende van Sjöbels vrienden doken onder. Grethel had hem gesmeekt dat ook te doen. Heel even had hij getwijfeld. Misschien had hij het gedaan als hij toen had geweten dat ze zwanger was. Of als Hänzel niet zo stellig had gezegd dat het een plicht was en dat je het niet kon maken die te ontlopen. Avondenlang hadden ze zitten discussiëren. En steeds weer kwamen ze bij hetzelfde punt. Deserteurs waren slappelingen en soldaten domme vechtersbazen. Welke van die twee het ergst was, Sjöbel wist het nog niet. Slap wilde hij niet zijn maar dom ook niet. En nu, in dit veldhospitaal, voelde hij zich beide.
De mars van Münster naar Groningen was zwaar geweest. Daglicht hadden ze nauwelijks gezien. Als een lange sliert hadden de soldaten zich een weg gegraven. Om beurten liepen de bataljons voorop. Sjöbel en Hänzel waren brillenverkopers, geen soldaten. Maar graven konden ze als de beste. De echte afknapper kwam pas bij Groningen, toen Berend riep dat ze de stad ‘even zouden nemen’. Al heel snel bleek dat de bewoners flink weerstand boden en dat volhielden.
Door het dreunen van de aarde hadden ze het leger van Bommen Berend al van verre horen aankomen. En ze lustten ze rauw, die Münstenaren.
Na een paar dagen mocht Sjöbel af en toe een stukje lopen. Hij slenterde de ziekenzaal uit en liep een eind de gang in. Het was er smal en donker.   Na een half uur lopen ging hij even zitten. Zo’n operatie ging je toch niet in de koude kleren zitten. Hij liet zich langs de muur op de grond glijden en schrok even later wakker doordat iemand over hem struikelde. "Wie ben jij?”, vroeg een vreemde stem. "Sjöbel”, antwoordde Sjöbel. "En jij?” "Jan”, klonk het. "Ik zoek Berend.”
Sjöbel lachte. "De bisschop? Ha ha, jij durft. Die praat niet met het gepeupel hoor.” Jan gaf geen krimp. "Maar waar is hij?”, vroeg hij. "Iedereen denkt dat hij alweer in Münster is.” Sjöbel schrok. Die rotbisschop. Hij hoopte dat het niet waar was. "Bluf!”, zei hij, maar het klonk niet erg overtuigd. "Berend zit nog gewoon in zijn privégang, helemaal in het Noorden.”

2014

"Vertel nog eens hoe achteroveroudoom Jan achteroveroudoom Berend overwon, pap!” Vader glunderde. Voor deze vraag deed hij het. "Jan infiltreerde bij de Münstenaren en kwam erachter waar Berend was: in een privégang in het Noorden. Hij stuurde Berend een berichtje. ‘Ga je mee naar de kermis, Beer? Je Sara’. Drie dagen later werd Berend dood gevonden in een mollenklem. Toen was Groningen gelukkig ontzet.” De kinderen juichten. "Hoe kwam het dat Berend daar intrapte?”, vroeg Jan. "Te lang onder een buitenwijk rondgehangen”, antwoordde vader. "Dat moet je als mol niet doen.” Moeder had een andere mening: "Als mol moet je het gewoon niet te hoog zoeken!” De kinderen renden giebelend het hol uit. Jan riep: "We gaan onder het reuzenrad zitten!”   

ISBN: 97894 91773303 

Gonneke Bonting| gonneke@gonnekebonting.nl |0651462002